Heel vroeger werden de rivieren bewaakt door een regenboogslang. Iedereen mocht er vissen, maar alleen om zichzelf te voeden. Wie zich daar niet aan hield, werd naar de bodem gesleurd. Na een storm waren aan de hemel de lichamen van hem en zijn vrouw te zien, verenigd in een kleurige brug. Op een dag hagelde het heel hard en lagen er overal hagelstenen. De oude mensen herkenden die niet en werden bang, maar een kind zei: ‘Deze steentjes smelten en verdwijnen in de aarde!’ Helaas luisterde niemand: het kind was te klein. Toen sloeg een oudje met zijn stok op de grond en hij vond wormen. ‘Dat zijn de kinderen van de regenboogslang, hij heeft eieren gelegd op aarde.’ Vanaf die dag dacht iedereen dat hagelstenen eieren waren van de regenboogslang.