Twee zussen wilden naar een eiland gaan. De oudste wilde er wonen, maar dat vond de jongste eng: ‘Wat moeten we dan eten?’ Op een gegeven moment zagen ze een vis uit het water springen en die vingen ze. Toen gingen ze kruiden en groenten verzamelen, maar toen ze terugkwamen was de vis verdwenen. Hij had zich naar de bomen gesleept waar hij zich wilde verschuilen, maar werd verraden door zijn zilveren huid, die glom door het schijnsel van de sterren. Daarom trok hij verder, de heuvels in. Die nacht zagen de zussen een zilverachtig licht uit de hemel schijnen: het was de vis, magerder dan eerst. Vanaf toen verscheen de vis elke avond aan de hemel, eerst magerder, totdat hij bijna verdween, maar daarna werd hij weer dikker en zelfs rond. En zo gaat het nog steeds.