Over een landweg kwam een soldaat aangemarcheerd; één, twee, één, twee. Op zijn rug droeg hij een ransel en aan zijn zij een sabel, want hij had in de oorlog gevochten en ging nu naar huis terug. Ineens kwam hij een oude heks tegen. Lieve hemel, wat was die lelijk! Haar onderlip hing bijna op haar borst. De heks zei: “Goedenavond, soldaat! Wat heb je daar voor een mooie ransel en een mooie sabel! Je bent een echte soldaat, en nu zul je ook nog net zo veel geld krijgen als je maar wenst!”. “Dankjewel, oude heks”, zei de soldaat. “Zie je daar die grote boom?” vroeg de heks, en ze wees naar een boom die vlakbij stond. “Die is van binnen hol. Als je erin klimt, zul je het gat kunnen zien. Daar moet je naar binnen gaan en je diep in de boom omlaag laten zak- ken. Ik zal een touw om je middel binden, zodat ik je weer omhoog kan trek- ken wanneer je mij roept.”
“En wat moet ik dan in die boom doen?” vroeg de soldaat. “Je gaat daar geld halen”, zei de oude vrouw. “Luister goed! Wanneer je beneden bent, zul je een lange gang zien. Het is daar heel licht, want er branden meer dan honderd lampen. Voor je zul je drie deuren zien. Je kunt ze opendoen, want de sleutel zit erin. Als je de eerste kamer binnengaat, zie je daar op de grond een kist staan waar een hond op zit. Hij heeft ogen zo groot als theekopjes, maar daar moet je je niets van aantrekken. Ik zal je dit blauw geruite schort geven, dat je op de grond moet leggen. Dan pak je de hond, zet hem op het schort, opent de kist en haalt daar net zo veel geld uit als je wilt. Je vindt daar alleen maar koperen munten. Als je liever zilveren munten wilt, moet je naar de volgende kamer. Daar zit een hond met ogen zo groot als molenstenen, maar daar moet je je niets van aantrekken. Je zet de hond op het schort en pakt de zilveren munten. Maar je kunt ook goud krijgen, zo veel als je maar dragen kunt. Daarvoor moet je naar de derde kamer. De hond die daar op de kist zit, heeft ogen zo groot als een ronde toren. Hij is een fatsoenlijke hond, dat kan ik je verzekeren, maar je hoeft je niets van hem aan te trekken. Je zet hem gewoon op mijn schort en hij zal je niets doen. En uit de kist neem je net zo veel goud als je maar wilt.”
“Dat klinkt goed,” zei de soldaat, “maar wat moet ik jou geven, oude heks? Want ik denk dat jij ook je deel wilt hebben. “Nee,” antwoordde de heks, “ik hoef nog geen stuiver van je te hebben. Je moet mij alleen de tondeldoos brengen die mijn grootmoeder daar heeft laten staan toen ze de laatste keer beneden was”. “Dat is goed. Bind het touw maar om me heen”, zei de soldaat. “Hier is de boom”, zei de heks, “en hier is ook mijn blauw geruite schort.” De soldaat klom in de boom, liet zich in het gat naar beneden zakken en kwam, zoals de heks gezegd had, in de lange gang waarin honderd lampen brandden. Hij opende de eerste deur. Oei! Daar zat de hond en rolde met zijn boze ogen die zo groot waren als theekopjes. “Je bent een aardige kerel”, zei de soldaat. Hij zette hem op het schort en vulde zijn zakken met koperen munten. Daarna deed hij de kist dicht, zette de hond weer op zijn plaats en ging naar de tweede kamer. Daar zat de hond met ogen zo groot als molenstenen.
“Staar me niet zo aan”, zei de soldaat. “Je krijgt nog pijn aan je ogen!” Hij zet- te de hond op het schort van de heks. Toen hij de kist opendeed en al die zilveren munten zag, gooide hij alle koperen munten weg en vulde zijn zak- ken en zijn ransel met de zilveren munten. Toen ging hij de derde kamer binnen. Hemeltjelief, dat was verschrikkelijk! De hond die daar zat, had echt ogen die zo groot waren als ronde torens en die als wielen in zijn kop ronddraaiden! “Goedenavond”, groette de soldaat, want zo’n hond had hij van zijn leven nog niet gezien. Nadat hij hem een poosje bekeken had, vond hij het welletjes, zette hem op de grond en opende de kist. Allemachtig, wat lag daar veel goud! Daar kon hij een hele stad, alle marsepeinen varkentjes en alle tinnen soldaatjes en zwepen en hobbelpaarden van de hele wereld voor kopen. Wat lag daar veel goud! En hij gooide alle zilveren munten weg die hij in zijn zak- ken en ransel had en vulde ze met goud. Hij vulde ook zijn muts en zijn laar- zen, zodat hij bijna niet meer kon lopen. Nu had hij echt geld! Hij zette de hond terug op de kist, deed de deur dicht en riep naar boven:
“Trek me maar omhoog, oude heks!” “Heb je de tondeldoos?” vroeg de heks. “Ach,” antwoordde de soldaat, “die ben ik helemaal vergeten”, en hij ging haar halen. De heks trok hem omhoog en toen stond de soldaat weer op de weg, maar nu met zijn laarzen, zijn zakken, zijn ransel en zijn muts vol goud. “Waar heb je de tondeldoos voor nodig?” vroeg de soldaat. “Dat gaat je niets aan”, zei de heks. “Je hebt je geld gekregen, geef mij nu mijn tondeldoos!” “Dat had je gedacht”, zei de soldaat. “Je vertelt mij meteen waar je de tondeldoos voor nodig hebt of ik trek mijn sabel en sla je het hoofd af!” “Nee!” riep de heks. En zo sloeg de soldaat haar het hoofd af. Daar lag ze nu, in het stof van de weg. De soldaat deed alle gouden munten in haar schort, hing het als een zak op zijn rug, stopte de tondeldoos in zijn zak en ging op weg naar de stad. Het was een prachtige stad. De soldaat ging naar de allermooiste herberg en bestelde daar de beste kamer en het beste eten, want hij was nu immers rijk en had een heleboel geld.
De knecht, die zijn laarzen moest poetsen, vond het maar raar dat zo’n rijk man zulke oude schoenen had, maar hij had nog geen nieuwe kunnen kopen. De volgende dag kocht hij nieuwe schoenen en mooie nieuwe kleren. De soldaat zag er nu uit als een echte heer en iedereen vertelde hem over het heerlijke leven in de stad en over de koning en zijn mooie dochter, de prinses. “Waar zou ik haar kunnen zien?” vroeg de soldaat. “Die krijgt niemand ooit te zien”, zeiden de mensen. “Ze woont in een grote koperen burcht, die omgeven is door muren en wachttorens. Behalve de koning zelf mag niemand daar naar binnen, want er is voorspeld dat ze met een gewone soldaat zal trouwen en dat wil de koning niet.”
“Wat zou ik haar graag zien”, zei de soldaat bij zichzelf, maar het leek onmogelijk. En hij begon van het leven te genieten. Hij bezocht het theater, reed naar het park van de koning en schonk veel geld aan de armen. Dat was een goede daad van hem, want hij wist maar al te goed hoe erg het is als je geen stuiver op zak hebt. Hij was nu een rijk man, droeg mooie kleren en had al snel een heleboel vrienden, die hem allemaal vertelden dat hij een eervol man was, een echte heer, en dat deed de soldaat goed. Doordat hij elke dag heel veel geld uitgaf, had hij op zekere dag nog maar twee stuivers over. Toen moest hij zijn mooie kamer verlaten en in een kleine zolderkamer gaan wonen. Hij moest zijn schoenen zelf poetsen en zijn kleding repareren en zijn oude vrienden kwamen hem niet meer opzoeken, want ze moesten te veel trappen op. Het was avond en hij zat in het donker omdat hij niet eens een kaars had, toen hij plots aan de tondeldoos van de oude heks dacht. Hij haalde de tondeldoos en een stompje kaars uit zijn zak, maar toen hij vuur sloeg en de vonken van de steen spatten, ging ineens de deur open en zag hij de hond met ogen als theekopjes voor zich staan, die zei: “Wat beveelt mijn meester?”
“Wat is dat?” zei de soldaat. “Dat is een mooie tondeldoos. De hond geeft me alles wat ik nodig heb. Breng mij geld”, zei hij tegen de hond en, hup, de hond was verdwenen, en hup, daar was hij weer, met een zak vol koperen munten in zijn bek. Nu wist de soldaat wat voor prachtige tondeldoos hij had. Als hij één keer vuur sloeg, kwam de hond die op de kist met koperen munten had gezeten. Als hij twee keer vuur sloeg, kwam de hond van de zilveren munten en als hij drie keer vuur sloeg, verscheen de hond van de gouden munten. En zo keerde de soldaat terug naar zijn mooie kamer. Hij droeg weer mooie kleren en had weer allemaal vrienden om zich heen, die hem nu ineens weer aardig vonden.
Op een dag dacht hij ineens: het is toch vreemd dat niemand de prinses mag zien, terwijl iedereen zegt dat ze zo mooi is! Wat heeft ze aan haar schoonheid als ze altijd in die grote koperen burcht met al die torens zit opgesloten? Wacht! waar heb ik mijn tondeldoos? En hij sloeg vuur en hup, daar was de hond met ogen als theekopjes.
“Ik weet dat het bijna middernacht is,” zei de soldaat, “maar ik zou zo graag de prinses even zien.” De hond was meteen de deur uit, en voor de soldaat het wist, was hij terug met de prinses. Ze lag op de rug van de hond en sliep. Ze was zo mooi dat iedereen direct kon zien dat ze een echte prinses was. De soldaat moest haar kussen, want hij was ten- slotte een echte soldaat. Toen bracht de hond de prinses weer terug. Toen het ochtend was en de koning en de koningin aan het ontbijt zaten, zei de prinses dat ze die nacht een rare droom had gehad. Ze had van een hond en een soldaat gedroomd. Ze had op de rug van de hond gereden en de soldaat had haar gekust. “Dat is een fraai verhaal”, zei de koningin met een zuur gezicht. De volgende nacht moest een oude hofdame bij het bed van de prinses waken om te zien of het echt een droom was geweest of iets anders.
De volgende nacht verlangde de soldaat weer naar de prinses. Dus ging de hond weer naar haar slaapkamer, nam de prinses op zijn rug en ging er van- door. Maar de oude hofdame trok een paar zevenmijlslaarzen aan en ging de hond achterna. Toen ze zag dat de hond met de prinses in een groot huis verdween, tekende ze met krijt een groot kruis op de voordeur. Daarna ging ze naar huis om te slapen. De hond bracht de prinses terug, maar toen hij het kruis zag op de deur van het huis waar de soldaat woonde, nam hij een stuk krijt en zette een kruis op alle deuren en poorten van de stad. Dat was heel slim, want zo kon de hofdame de juiste deur niet meer terugvinden. De volgende morgen wilden de koning, de koningin, de oude hofdame en alle koninklijke officieren gaan kijken waar de prinses die nacht was geweest. “Hier is het”, zei de koning toen hij de eerste deur zag met een wit kruis. “Welnee, lieve man, daar is het!” riep de koningin, die een andere deur met een wit kruis zag.
“Daar ook en daar ook”, riepen ze allemaal, toen ze kruisen op alle deuren za- gen. Ze begrepen dat het geen zin had om verder te zoeken. De koningin was echter een slimme dame. Ze nam een grote gouden schaar, knipte een stuk zijde af en naaide daarvan een kleine buidel. Ze vulde de buidel met boekweit tickit grutten en bond die de prinses op de rug. Toen ze klaar was, maakte ze een klein gaatje in de buidel, zodat de korreltjes de weg konden aangeven die de prinses aflegde. ’s Nachts kwam de hond, nam de prinses op zijn rug en liep naar de soldaat, want die wilde haar zo graag zien en wilde zo graag dat hij een prins zou zijn om met haar te kunnen trouwen. De hond had niet gezien dat over de hele weg van het kasteel tot het raam van de soldaat een spoor van witte korreltjes liep. De volgende ochtend zagen de koning en de koningin meteen waar hun dochter was geweest. Ze lieten de soldaat gevangennemen en in de kerker gooien.
Daar zat hij dan. Het was er koud, hij verveelde zich en bovendien hadden ze tegen hem gezegd: “Morgen word je opgehangen!” Dat was geen leuke gedachte en hij was nog somberder omdat hij zijn tondeldoos in de herberg had laten liggen. De volgende ochtend zag hij door de tralies van zijn raam hoe de mensen naar buiten trokken om te gaan kijken hoe hij opgehangen werd. Het volk rende voorbij en onder de mensen was een jonge schoenmakersknecht die op sloffen liep. Hij rende zo hard dat een van de sloffen van zijn voet schoot en recht tegen de muur van de gevangenis van de soldaat vloog, die daar door het tralieraam naar buiten stond te kijken. “Hé, jongen, je hoeft niet zo’n haast te hebben”, zei de soldaat. “Er gebeurt toch niets voor ik erbij ben. Als je snel naar het huis rent waar ik gewoond heb en mijn tondeldoos hierheen brengt, krijg je van mij vier stuivers. Maar het moet wel snel!” Vier stuivers! Dat beviel de jongen wel! En hij ging er snel vandoor om de tondeldoos op te halen. Hij kwam terug, gaf de tondeldoos aan de soldaat – en luister goed wat er toen gebeurde!
Buiten de poorten van de stad was een grote galg neergezet. Daar stonden sol- daten en wel honderdduizend mensen omheen. De koning en de koningin zaten op een prachtige troon tegenover de rechter en de raad. De soldaat stond al bovenop de ladder, maar toen ze de strop om zijn hals wil- den leggen, zei hij dat hij nog één wens had voor zijn straf werd uitgevoerd. Hij vroeg of hij nog een pijp mocht roken.
De koning wilde dat verzoek niet weigeren, dus nam de soldaat zijn tondel- doos en sloeg vuur -één keer, twee keer, drie keer- en daar stonden alle drie de honden voor hem. “Help mij, zodat ik niet word opgehangen!” beval de soldaat, en de honden stortten zich op de rechter en op de raadsheren. Ze gooiden ze zo hoog de lucht in dat ze neervielen en in stukken braken.
“Ik wil niet!” riep de koning, maar de grootste hond pakte hem en de koningin en gooide hen achter de anderen aan. De soldaten waren bang en het volk riep: “Lieve soldaat, jij mag onze koning zijn en trouwen met de prinses.” Toen zetten ze de soldaat in de koets van de koning en de drie honden dans- ten voor de koets uit en riepen “hoera!”, de jongens floten op hun vingers en de soldaten legden hun geweren neer. De prinses verliet haar koperen burcht en werd koningin, wat haar heel goed beviel. Het trouwfeest duurde een hele week en de honden zaten aan de feesttafel en zetten grote ogen op.