Heel lang geleden waren de kraaien wit. Mensen joegen op buffels, en de kraaien, die vriendjes waren met de buffels, waar- schuwden als er gevaar dreigde. Eén kraai was reusachtig groot: dat was de leider. Het opperhoofd wilde de kraaienleider vangen en hulde zijn neefje daarom in een buffel- vacht, met de kop en de hoorns er nog aan. De jongen moest zo het veld in en toen de jagers aankwamen en de kraaien krasten, bleef de verklede jongen achter. Hij ving de grootste kraai en bond hem vast. Een van de jagers gooide de vogel in het vuur. Het koord verbrandde en de kraai ontsnapte, al was hij zwartgeblakerd. Vanaf toen hielpen kraaien geen buffels meer en zijn ze allemaal zwart.