In een tijd dat vissen nog werden gevangen met hengel en lijn leefde er een jongen die Kaucura heette. Op een dag kwam hij op een strand waar duizenden visgraten lagen, maar weinig menselijke voetafdrukken. Kaucura wilde weten hoe dat kon, omdat je met een hengel nooit zoveel kon vangen. Hij verstopte zich en wachtte tot het donker werd. Na een tijdje hoorde hij stemmen van zee komen en zag hij hoe een paar feeën iets in het water gooiden met touwen eraan. Ze kwamen op het strand en trokken netten uit het water. Kaucura besloot te helpen, maar toen de zon opkwam zagen de feeën dat hij een mens was en vluchtten ze. De netten lieten ze lig- gen. Kaucura liet die aan andere vissers zien. Sindsdien weten zij ook hoe ze heel veel vis- sen in een keer kunnen vangen.
De leeuw en de wolf
Er was eens een leeuw die iedere voorbijganger doodde. Het stamhoofd riep daarom de jagers bijeen, die een kooi bouwden waarin ze de leeuw vingen en gevangen hielden. Maar de leeuw haalde iemand over om hem vrij te laten en toen de domoor dat deed, sprong de leeuw boven op hem. Anderen vroegen wat er gebeurde, maar de man en de leeuw vertelden ieder een ander verhaal. Een wolf die voorbijkwam, luisterde er goed naar, eerst naar de man en toen naar de leeuw. De wolf vroeg de leeuw om weer in de kooi te gaan om te laten zien hoe het was gegaan. De leeuw stemde toe en de wolf sloot de deur met een hangslot. Toen zei de wolf: ‘Jij lijkt wel niet goed bij je hoofd! Iemand komt je bevrijden en jij wilt hem vermoorden? Blijf maar lekker hier, dan kan de man gaan.’
Dieren in Australië
Ooit leefden er op aarde alleen maar dieren. Op een dag verscheen de mens, en de dieren waren er helemaal niet gerust op. Daarom gingen ze bij de zon te rade: die moest hun er iets voor teruggeven. De zon zei: ‘Ik zal naar jullie wensen luisteren, maar een weg terug is er niet.’ De muis vroeg vleugels en werd een vleermuis, maar dat speet hem omdat hij alleen ’s nachts vloog. De zeehond wilde niet langer op aarde leven en vroeg om vin- nen, maar daardoor moest hij in zee leven, in ijskoud water. De uil wilde grotere ogen, maar was er niet blij mee omdat hij het licht niet langer verdroeg en alleen ’s nachts nog kon uitvliegen. De koala wilde het liefst zijn opvallende staart kwijt. De andere dieren vonden het een schitterende staart en toch heeft de zon die genomen. De koala heeft er nog altijd spijt van.
Japanse grot
Men zegt dat de dageraad ooit ruzie had met de goden. Ze hield zich toen schuil in een grot die was afgesloten met een enorme rots en ze wilde niet meer schijnen. De goden waren ten einde raad: waar waren zij zonder de dageraad? Ze smeekten wat ze konden, maar de dageraad liet zich niet meer zien. De godin van de liefde wist wel raad met fratsen en bedacht een manier om de dage- raad te overtuigen. Ze plaatste een spiegel voor de steen die de grot afsloot en vroeg de oorlogsgod zich in de buurt te verschuilen en te wachten. Toen de dageraad zag dat niemand haar zocht, haalde ze de steen weg. Toen zag ze het mooiste meisje dat ze ooit had gezien en dat ook nog op haar leek. De oorlogsgod greep haar toen bij de haren en dwong haar om de wereld weer te beschij- nen met haar prachtige licht.
Avontuur in Oceanië
Tangaroa met zijn getatoeëerde hoofd woonde in een schelp waarmee hij door de ruimte reisde. De zon, de maan, de aarde en levende wezens bestonden nog niet. Op een dag opende Tangaroa zijn schelp en ging hij erin staan. Hij riep: ‘Wie is er hierboven? En wie hieronder?’ Maar niemand antwoordde. Toen zocht hij zand, maar dat bestond nog niet. Daarom haalde hij de bovenkant van zijn schelp en vormde hij de lucht, en van gemalen stukjes schelp maakte hij zand. Hij gebruikte nog meer schelpen om dingen te kunnen maken. Nu weet je dat Tangaroa alles heeft gemaakt van die ene schelp: de lucht komt uit de schelp waar de zon en de sterren in zaten; de aarde uit de schelp waar rotsen, water en planten in verborgen zaten; de vrouw is de schelp die de man geboren liet worden. Eigenlijk komt alles uit één schelp.
De arrogante olifant
Toen de wereld net begon was de olifant even groot als alle andere dieren, maar hij was ook heel arrogant. De savannebewoners kwamen samen en besloten daar iets aan te doen. Ze organiseerden een banket om hem bezig te houden, en terwijl de olifant at gaven de andere dieren hem zo veel slaag dat hij opzwol. Van ellende dook de olifant in de rivier, waar hij dagen bleef zitten om bij te komen. Maar toen hij zijn spiegelbeeld in het water zag, bleef hij van schrik helemaal opgeblazen, ongelooflijk! Alleen zijn oren waren nog normaal. Nu is de olifant het grootste dier van de savanne, maar hij bemoeit zich nergens meer mee omdat zijn omvang hem nog elke dag herinnert aan de dagen van toen. Eigenlijk schaamt hij zich ervoor en daarom laat hij zijn oren hangen.
De onrust van een rups
Op een dag kroop de rups door het huisje van een haas. Toen de haas terugkwam, zag ze voetstappen en vroeg ze: ‘Is daar iemand?’ De rups riep: ‘Ik ben een oude, sterke oorlogskrijger, sterk als een neushoorn, en als ik wil verander ik olifanten in koeienmest. Niemand kan mij verslaan!’ De haas ging er geschrokken vandoor. Ze kwam een jakhals tegen en vroeg hem om met de krijger te praten, maar hij durfde ook geen risico te nemen. Toen riepen ze de neushoorn en de olifant, maar zelfs die sloegen op de vlucht. Uiteindelijk kwam er een kikker, die blufte: ‘Ik spring ontzettend hoog en ben zóóó gemeen!’ Daar schrok de rups van, en hij biechtte op wie hij was. Alle dieren moesten lachen om de onrust die de rups had veroorzaakt.
Stenen en botten
Een rabbijn had een hele hoop zoons. Op een dag, toen hij in de synagoge was en zijn vrouw naar de molen, kwam er een beer die alle kinderen opvrat. De ouders zagen bij thuiskomst geen kinderen en gingen ze roepen. Opeens hoorden ze hun stemmen allemaal tegelijk: ‘We zitten in de buik van de beer, haal ons eruit!’ De ouders boden de beer brood, gebak en vers vlees aan, maar de beer reageerde niet eens en ging slapen. Toen sneed de rabbijn de buik van de beer open en haalde hij zijn kinderen eruit. Zijn vrouw stopte de kinderen in bad en verstopte hen op verschillende plekken in huis. Toen vulden ze de buik van de beer met stenen en botten, en naaiden ze hem dicht. Toen de beer wakker werd, strompelde hij weg terwijl hij brulde: ‘Ach en wee, wat heb ik een buikpijn!’
Indiaanse legende uit Amerika
Heel lang geleden waren de kraaien wit. Mensen joegen op buffels, en de kraaien, die vriendjes waren met de buffels, waar- schuwden als er gevaar dreigde. Eén kraai was reusachtig groot: dat was de leider. Het opperhoofd wilde de kraaienleider vangen en hulde zijn neefje daarom in een buffel- vacht, met de kop en de hoorns er nog aan. De jongen moest zo het veld in en toen de jagers aankwamen en de kraaien krasten, bleef de verklede jongen achter. Hij ving de grootste kraai en bond hem vast. Een van de jagers gooide de vogel in het vuur. Het koord verbrandde en de kraai ontsnapte, al was hij zwartgeblakerd. Vanaf toen hielpen kraaien geen buffels meer en zijn ze allemaal zwart.
De zoete rapen en de boer
Een boer ging naar het bos om rapen te zaaien. Een beer bedreigde hem en liet de boer beloven dat hij het bovenste deel zou krijgen, dan mocht de boer het onderste houden. Toen de boer de wortels ging oogsten, gaf hij de beer het loof. De rapen hield hij zelf. De beer vroeg wat hij ermee deed en de boer antwoordde: ‘Verkopen, denk ik.’ Maar toen hij ervan had geproefd, zei hij: ‘Je hebt me bedrogen! Deze rapen zijn zoet! Kom jij maar niet meer terug!’ Het volgende jaar kwam de boer echter gewoon terug. Nu zaaide hij rogge. Bij de oogst eiste de beer zijn deel op, maar deze keer wilde hij het ondergrondse deel. De boer nam het bovenste deel mee en de beer proefde de wortels… die hij helemaal niet lustte. ‘Alweer bedrogen,’ brulde hij, en vanaf dat moment waren beer en boer elkaars vijanden.